Keerpunt 1971: Over staatsschuld, werkende armen en nieuwe economische groei  
 

De Commissie Financiën van de Tweede Kamer heeft mij eind 2021 gevraagd een paper van maximaal 5 pagina's te schrijven naar aanleiding van de recente ontwikkelingen omtrent inflatie. Mijn bijdrage kunt u hier downloaden

Naar aanleiding  van het bovenstaande verzoek is er op 6 april 2022 een rondetafelgesprek georganiseerd door de Commissie Financiën van de Tweede Kamer. In mijn timeslot heb ik een verkorte versie van de onderstaande tekst ter berde gebracht. De gehele bijeenkomst, inclusief mijn bijdrage, kun je ook terugkijken op de website van de Tweede Kamer


Mijn bijdrage aan het rondetafelgesprek over inflatie in de Tweede Kamer:


Dames en heren kamerleden,


Johan Cruyff. Willem van Hanegem. Arie Haan. Johan Neeskens. Willy van de Kerkhof. Het is heel lang geleden dat zij in het Oranjeshirt te zien waren. Heel lang geleden. In 1974 bijvoorbeeld. Dat was ook voor het laatst dat we in Nederland zo’n hoge inflatie hebben gehad als tegenwoordig.

Wanneer er gesproken wordt over de huidige hoge inflatie, wordt vaak gewezen op de inflatoire gevolgen van de oorlog in Oekraïne en herstel van de coronapandemie.

Door de oorlog zijn de prijzen van gas, olie en stroom gestegen; herstel van de pandemie is gepaard gegaan met een enorme stijging van de vraag, doordat die gedrukt werd door lockdowns en andere maatregelen én doordat er daardoor veel gedwongen besparingen zijn geweest bij huishoudens. Bovendien zorgde en zorgt de pandemie voor allerlei logistieke knelpunten in de wereldeconomie.

Dit jaagt de prijzen op korte termijn inderdaad aan. Maar het is geen oorzaak van de huidige hoge inflatie, slechts een stuk, het extra stuk, ervan. Met andere woorden: het zijn geen structurele factoren.

Die tijdelijke bronnen van hoge inflatie zullen na verloop van tijd wegebben. De noodgedwongen besparingen worden uitgegeven maar niet aangevuld (zeker nu niet met bijna 12 procent inflatie), de logistieke problemen zullen zich oplossen en voor een aanhoudend sterke bijdrage uit de energiehoek, zouden de prijzen ervan even sterk moeten blijven stijgen (wiskundig gezien is de inflatie de verandering van prijzen nu vergeleken met 12 maanden eerder).

Een aspect dat veel minder aan bod komt – onterecht want is veel langduriger dan bovengenoemde zaken – is het monetaire beleid van de ECB.

Voor geld geldt hetzelfde als wat voor elk ander goed geldt: hoe meer ervan is, des te minder waard het wordt. Er is maar één reden waarom goud duurder is dan zilver: er is er veel minder van. Dat minder waard worden van het geld, dat noemen we inflatie.

De vaak gestelde en terechte vraag, is: waarom zou dat effect, van langdurig ruim monetair beleid, nu zichtbaar zijn in de inflatiecijfers en niet eerder? Ofwel: doet geld er wel toe.

In normale tijden duurt het enige tijd voordat het ruime monetaire beleid inflatie aanjaagt. De periode sinds 2008 is met veel verschillende termen te omschrijven, maar ‘normaal’ is er niet een van. Het monetaire transmissiemechanisme werkte niet naar behoren.

In 2020 kreeg de wereld te maken met de coronapandemie. In reactie daarop besloten vele landen bedrijven en huishoudens direct steun te geven. Het effect daarvan is dat die verstopte en kapotte leidingen waarlangs het extra geld had moeten vloeien naar de consument, in 2020 omzeild werd. Het geld vloeide via een nieuwe, directe, leiding naar die doelgroep.

Met het oog op de toekomstige inflatieontwikkelingen luidt dé vraag of dat het geval zal blijven.

Wat de benodigde ingrediënten zijn, zijn het ruime monetaire beleid en het in stand houden van die nieuwe leidingen, een metafoor voor laks begrotingsbeleid.

Laat ik beginnen bij het tweede. Het is in dit opzicht dat het recente Spaans-Nederlandse voorstel voor aanpassing van de Europese begrotingsregels mij grote zorgen baart. De hervorming van het Stabiliteits- en Groeipact komt neer op  het verder oprekken ervan en formeel goedkeuren van wat al de praktijk was: het toestaan van te hoge begrotingstekorten en hoge, en hogere, staatsschulden.

Dat betekent in feite dat die directe leiding van de geldpers naar de reële economie in bedrijf blijft.

Het eerste ingrediënt is het ruime monetaire beleid. De ECB is niet van plan het zeer ruime monetaire beleid noemenswaardig te wijzigen.
De bank is van mening dat de huidige hoge inflatie grotendeel van voorbijgaande aard is. En dat is ook voor een belangrijk deel het geval in mijn ogen. Echter, enkele structurele ontwikkelingen zorgen ervoor dat de kans groot is dat de inflatie, ook na een daling, niet terug zal vallen naar het pre-corona niveau. Sterker nog, de Bank voor Internationale Betalingen, de bank der centrale banken, waarschuwde gisteren dat het heel goed mogelijk is dat een nieuw tijdperk van inflatie op komst is, eentje waarin de geldontwaarding, na decennialang gedaald te zijn, nu structureel zal stijgen.

De factoren die daarvoor zorgen, hebben te maken met de vergrijzing (is niet meer iets wat eraan komt maar is een feit), wat betekent dat arbeid schaarser wordt. En wat schaarser wordt, wordt duurder.

Een andere factor is de globalisering en de verhoudingen in de wereld. Als toenemende globalisering de afgelopen decennia de inflatie omlaag heeft gedrukt, dan zal vertraging daarin of zelfs deels terugdraaien ervan, de inflatie aanwakkeren.

Nog een belangrijke factor in dit opzicht is de groene transitie. Die kan, eenmaal volbracht, de inflatie structureel lager zetten, maar TIJDENS die transitie is juist een opwaartse druk te verwachten.

Met deze factoren in het spel en met het vooruitzicht op het gebrek aan begrotingsdiscipline de komende jaren, zou het monetaire beleid aanmerkelijk minder ruim en uiteindelijk krap moeten worden.

De kans dat dat gebeurt in de eurozone is in mijn ogen nog kleiner dan de kans dat we op 31 juli dit jaar een nieuwe Elfstedentocht rijden, op natuurijs, in Friesland (of, als ik zo vrij mag zijn, dat mijn FC Emmen volgend jaar kampioen Eredivisie wordt).

Ontdaan van alle franje, geldt dat als een centrale bank inflatie wil aanjagen, zij een ruim beleid moet voeren. Wil ze die afremmen, dan is een minstens neutraal beleid (je remt noch wakkert inflatie aan) nodig.

Daarvan is sprake als de officiële rente gelijk moet zijn aan de zogeheten reële neutrale rente en de gewenste inflatie. In de eurozone hebben we het dan over circa 2,5 procent. De ECB-rente bevindt zich op 0 procent en de bank maakt geen aanstalten die in de nabije toekomst te verhogen. En zelfs áls dat gebeurt, zal het over één á twee verhogingen gaan, veel minder dan wat nodig is.

Door niet (sterk genoeg en tijdig genoeg) in te grijpen, zorgt de ECB dat wat een tijdelijk hoge inflatie is, permanent blijft! Daarvan is sprake als bedrijven de hogere kosten gaan doorberekenen en werknemers hogere looneisen gaan stellen. Zij doen dat als ze niet het vertrouwen hebben dat hun centrale bank in actie zal komen. En hun centrale bank laat duidelijk merken niet in actie te komen.

Ik hoor heel vaak van ECB-bestuurders dat ze zich geen zorgen maken over de tijdelijk hogere inflatie zolang dat niet in de lonen gaat zitten. Als dat gebeurt, dan komt de bank in actie. Dames en heren, dat is de monetaire wereld op zijn kop!

Dat is wat je juist moet voorkomen, want áls dat effect in de lonen zichtbaar wordt, dan is die tijdelijke hoge inflatie deels permanent gemaakt. Door het niet in actie komen van de ECB dus.

De bank lijkt met het aanhoudend ruim monetair beleid de pijn van hoge inflatie te willen verzachten maar zorgt er alleen mee voor dat de pijn langduriger wordt. Zoals ik eerder al zei: geld is net als elk ander goed: hoe meer ervan is, des te minder waard het wordt. Als inflatie een vuurtje is, dan is de geldhoeveelheid, het monetair beleid dus, het brandhout dat het vuur aan de gang houdt respectievelijk aanwakkert.

Tot slot:

Het bestuderen van de (monetaire) historie, leert mij dat hoge inflatie ongewenst is om een aantal redenen.

Hoge inflatie remt de economische groei af door toegenomen onzekerheid en hogere rentes (gevolgen voor I en C)

Hoge inflatie zorgt voor ongelijkheid (leert o.m. een historische studie van DNB) en heeft dus ook niet-economische gevolgen.

Hoge inflatie raakt de armen en de middenklasse in een samenleving altijd her hardst (vandaar toenemende ongelijkheid). Een sterke middenklasse is te zien als de lijm die de samenleving bij elkaar houdt door voor politieke, economische en maatschappelijke stabiliteit te zorgen. Hoge inflatie kan ervoor zorgen dat die lijm loslaat.

Hoge inflatie verzwakt dus zowel economie als de samenleving en is inderdaad, zoals Ronald Reagan, ooit zei, het beste te zien als ‘even gevaarlijk als een overvaller, even angstaanjagend als een gewapende overvaller en even dodelijk als een huurmoordenaar.’

En over de jaren zeventig gesproken: Ook toen heerste eerst de gedachte dat hoge inflatie tijdelijk is. Het monetaire beleid werd ruimer gemaakt. Pas later zag men in dat daardoor de inflatie te hoog bleef en verder steeg  en werden de centrale banken gedwongen alsnog in te grijpen. Het nare is alleen dat hoe langer je met ingrijpen wacht, je veel draconischer maatregelen nodig hebt om de inflatie te verslaan dan wat je nodig had gehad als je in het begin ingegrepen had.